Schrijven om te leven of leven om te schrijven?

Door | november 1, 2023

Soms liggen literair lezen en schrijven dicht bij elkaar. Want meer dan een keer zullen mensen met een boek in de schoot tussen de lijntjes door over hun eigen verhaal mijmeren. Iedereen kan immers schrijven en elkeen voelt wel eens de nood om uit te weiden over wat hem bezig houdt. 

KaftJannahTegenwoordig is de drempel voor online publicatie bijzonder laag. Hierdoor zou de scheiding tussen schrijver en lezer vervagen en volgens de flap van het essay van Jannah Loontjens over schrijverschap zou deze overweging de aanleiding zijn geweest om het boek te schrijven.

In ‘Mijn leven is mooier dan literatuur. Een kleine filosofie van het schrijverschap’ heeft Jannah Loontjens het echter allerminst over het vlugge schrijven op het internet. Het gaat over de heuse literatuur, over hoe iemand eraan begint en zo mogelijk nog belangrijker, over hoe iemand zijn verhaal afrondt.

Over ‘alles’

Durven beginnen is misschien wel dat wat iemand het meest van al tot schrijver maakt. Want beginnen is de overwinning op de verpletterende twijfel die iedere ambitie om te schrijven kenmerkt. De eerste zin moet gewoon goed zijn, althans goed genoeg om alles wat daarna komt bij de lezer een kans te geven. Meteen geeft Loontjens aan dat die openingszin in de ogen van de auteur bijna altijd teleurstellend is. Ze citeert Anthony Burgess die beweerde dat met het opschrijven van de eerste zin het boek mislukt lijkt. Taal werkt veralgemenend, geen enkel auteur heeft een patent op woorden en daardoor lijkt elk ‘groots idee’ uit iedereen te kunnen voortkomen.

Om te beginnen, moet men natuurlijk weten waarover men wil schrijven. Een focus vinden is aartsmoeilijk. Ook Loontjens getuigt van het verlangen om ‘de kern van het leven op scherpe en toch suggestieve wijze te raken en daarmee een schittering van het allesomvattende te tonen’.

Maar precies deze hang naar perfectie en belang van het schrijfproject boezemt een enorme angst in om te falen en roept daardoor een leegte op. Als je het over ‘alles’ wil hebben, schiet je niets te binnen dat belangwekkend genoeg is om echt over te gaan schrijven.

Loontjens legt in haar nawoord uit dat het analyseren van het proces van het schrijven haar boeit. Ze studeerde literatuurwetenschappen en dat leverde haar de nodige achtergrondinformatie over schrijvers op. Marcel Proust en Franz Kafka behoren tot haar favorieten en met hun werk illustreert ze de moeizaamheid van het schrijven. De schrijver, welke klepper zij of hij ook is, heeft immers geen weet van een oeuvre dat doorheen de tijd stand houdt. Ook Virginia Woolf wordt in haar schrijvende bezigheden gevolgd waarbij de output en haar schrijversdagboek naast elkaar worden gelegd.

Een boek afronden is al even afschrikwekkend, meent Loontjens. Straks is het boek een voldongen feit. Eenmaal afgerond, kun je jezelf niet meer voorhouden dat het nog beter wordt, zoals dat in het begin wel het geval is. Dus blijf je in gedachten nog een tijdje corrigeren, toevoegen en schrappen. Je moet het vrijgeven, anderen zullen het lezen en hun mening werpt al schaduwen vooruit. Geen enkele auteur is daar onverschillig voor.

Lezen komt voor schrijven

Het middendeel van het boekje handelt over de invloed van het lezen van boeken. Want dat een schrijver in de eerste plaats een lezer en herlezer moet zijn, daarover laat Loontjens geen twijfel bestaan.

Een goed boek is de beste vriend. Daarmee citeert Loontjens Kafka. Die laat zijn personage Raban stellen dat een boek je beste vriend is omdat hij je nooit in je gedachten stoort, aangezien je er altijd kunt in lezen wat je zelf al dacht. Loontjens is het eens met het idee van het boek als vriend maar niet om die reden. Zij ervaart lezen als het voeren van een gesprek waarbij ze nadenkt en dagdroomt over wat er nu eigenlijk gezegd is.

Zo voert ze de lezer van haar essay naar de wisselwerking tussen lezer en boek. Boeken veranderen in feite niet, stelt Loontjens. ‘Je zou kunnen zeggen dat een tekst altijd aan zichzelf gelijk blijft en tegelijkertijd in potentie meerdere teksten is, aangezien er niet één enkele juiste verklaring van een boek of tekst bestaat; elk individu leest er noodzakelijkerwijs iets anders in.’

Wat ons betreft is een boek daarom zo een goede vriend omdat hij zich niet opdringt. Zo je het wil, kun je als lezer afstand bewaren. Lezen in je eigen tempo en op momenten dat je het wenst, grondig of oppervlakkig zoals het je uitkomt. Een boek bewaart respect voor zijn lezer, in tegenstelling tot audiovisuele content die dwingend op je afkomt.

Verder gaat Loontjens nog in op het verschil tussen literatuur en feelgood romannetjes of ‘Libelle-boeken’. Het lezerspubliek lijkt dan bepalend te zijn. En, u voelt het al aankomen, het mondt uit in een genderkwestie. Niet zelden mikken auteurs, misschien onbewust, op een mannelijk publiek om ernstig te worden genomen. Zo vertelt Loontjens het verhaal van Jonathan Franzen die een interview bij Oprah Winfrey weigerde uit vrees dat een optreden in haar show hem zijn reputatie van ernstig schrijver zou kosten. Terwijl het wel positief zou kunnen uitpakken wat de verkoop van zijn boeken betreft, uitgerekend vrouwen zijn verwoede lezers.

Stijl en inhoud vormen uiteraard betere criteria om uit te maken waar het boek moet uitkomen op de waardeschaal. Maar wat modernistische romans betreft, die vaak als ijkpunt worden genomen voor goede literatuur, blijft de twijfel overeind. Ze zijn zo cryptisch dat ‘ze gelezen hebben’ wel aan het imago van de lezer bijdraagt maar weinig aan zijn literaire bagage, menen sommige critici.

Eenzaamheid

Een aspect van schrijven dat Loontjens niet behandelt, is het isolement waarin een schrijver zich (noodgedwongen) hult. Andere schrijvers vinden het wezenlijk.

De Noorse auteur Karl Ove Knausgärd bijvoorbeeld, heeft het in het boek ‘Vader’ over zijn schrijverschap dat hem buitensluit uit de wereld van ‘gelukkige gezinnen met opgewekte ouders en nette kinderen’. ‘Ik heb er altijd veel behoefte aan gehad om alleen te zijn, heb lange periodes in eenzaamheid nodig en als ik die niet krijg, zoals de laatste vijf jaar het geval is geweest, kan de frustratie zo nu en dan bijna in paniek of agressie omslaan. Komt wat me mijn volwassen leven op de been heeft gehouden, namelijk de ambitie om ooit iets unieks te schrijven, op die manier in de verdrukking, is mijn enige gedachte, die als een rat aan me knaagt, dat ik moet maken dat ik wegkom. (…) Maar geluk is niet mijn doel, wat moet ik ermee? Ook mijn gezin is niet mijn doel. Was dat wel het geval geweest en had ik al mijn tijd en kracht daaraan kunnen besteden, dan zouden we het fantastisch hebben, daar ben ik van overtuigd. (…)Waarom moet het feit dat ik schrijf betekenen dat ik met een waanzinnige blik en een gezicht dat uit frustratie tot een grotesk masker is vertrokken, bij de crèche verschijn?’

Veel subtieler verwoordt de Turkse schrijver Orhan Pamuk het geheim van het schrijverschap in de lezing die hij in 2006 hield bij de aanvaarding van de Nobelprijs voor literatuur en die als boek verscheen onder de titel ‘Het valies van mijn vader’.

Pamuk beschrijft hoe hij er niet toe komt om het koffertje dat zijn vader zijn hele leven langzaam had gevuld met schriftjes na zijn dood open te maken. Vooral uit vrees te moeten vaststellen dat zijn vader misschien wel een literaire nalatenschap van belang aan hem doorgaf. Pamuk wou dat zijn vader uitsluitend zijn vader bleef en niet, zij het postuum, schrijver werd.

‘Schrijver-zijn betekent voor mij dat je jarenlang geduldig in de weer bent om de verborgen, tweede persoon die in je huist, de wereld die deze persoon heeft gemaakt tot wat hij is, te ontdekken. Bij teksten zie ik niet in de eerste plaats romans, gedichten, de literaire traditie voor me, maar iemand die zich opsluit in een kamer, aan tafel gaat zitten, zich in zijn eentje in zichzelf keert en daardoor met woorden een nieuwe wereld kan construeren.(…) Voor mij ligt het geheim van het schrijverschap niet in de inspiratie, waarvan compleet onduidelijk is waar die vandaan komt, maar in volharding en geduld.’

Pamuks vader heeft de lokroep van het sociale leven niet kunnen weerstaan en is dan ook geen schrijver geworden. Zijn zoon wel. Die blijft zitten met de vraag wie nu het gelukkigst is. Hij die de drang om te schrijven negeert en meedoet met het geluk van anderen of hij die zich in de eenzaamheid terugtrekt.

Niet toevallig schreef Loontjens een essay over schrijverschap onder de titel ‘Mijn leven is mooier dan literatuur’. Een quote die ze ontleende aan een toevallige passant in haar leven, iemand die beweerde zelfs nooit een boek te lezen omdat ‘zijn leven mooier was de literatuur’.

Of dat voor iedereen is weggelegd, is zeer de vraag.

 

Een reactie achterlaten