Op zoek naar Rusland

Door | juli 10, 2023

Zelfs de meest doorgewinterde waarnemers van het huidige Rusland begrijpen het land en zijn leiders niet helemaal of helemaal niet. Ze missen stukjes van de puzzel, zo heet het. Wel is duidelijk dat sommige of zelfs vele Russen nostalgisch naar de Sovjet-Unie omkijken. De literatuur laat ons aanvoelen hoe het leven daar was.

‘De meester en Margarita’ van Michaïl Boelgakov

Beweren dat ‘De meester en Margarita’ een meesterwerk is, klinkt als een povere woordspeling. Niettemin, de Oekraïens Russische schrijver (1891-1940) roept met een mengeling van ironie en ambtelijke taal de ontwrichtende, diepmenselijke tragiek van de Stalin terreur op en creëert tegelijk een literair hoogtepunt.

De terreur van het Stalin regime was voor wie ze meemaakte gekmakend. Een hopeloos complexe realiteit, verschrikkelijk en absurd tegelijk waartegen men volkomen machteloos was.

Boelgakov lezend kom je in die (papieren) situatie terecht, je krijgt het gevoel dat het verhaal kant noch wal raakt. Terwijl het haarfijn is gecomponeerd, door de Sovjet-censuur werd verbrokkeld en door Boelgakovs weduwe opnieuw is samengesteld.

Na Boelgakovs huwelijk met Jelena Sergejevna Sjilovskaja werd zij in de roman als Margarita geïntroduceerd. Zij zal er, net zoals in zijn leven, een hoofdrol in spelen. In het boek biedt ze weerwerk aan de duivelse krachten van Woland en tilt de meester op uit zijn depressie als gevolg van de ontkenning van zijn literaire werk.

‘Ik trok het leven in, uitgerust met mijn roman. En toen kwam mijn leven tot een einde, fluisterde de meester en hij boog het hoofd. (…) Het was de eerste keer dat ik met de literaire wereld van doen kreeg, maar nu, nu alles voorbij is en mijn verderf een feit, kan ik er alleen maar met ontzetting aan terugdenken! Fluisterde de meester plechtig, terwijl hij een hand hief. Ja, hij bezorgde me een hele schok, ach, wat een schok was dat! (…)

Nou, die redacteur, dat zeg ik toch, die redacteur! Hij had mijn roman dus gelezen. Hij keek me aan alsof ik met een dikke ontstoken kaak liep, hij loenste een beetje langs me heen en giechelde gewoon van verwarring. Zonder enige noodzaak verkreukelde hij mopperend mijn manuscript. De vragen die hij me stelde kwamen me krankzinnig voor. Over de roman had hij niets zinnigs te zeggen, hij vroeg me alleen wie ik was, waar ik vandaan kwam, of ik allang schreef en waarom nog niemand van me gehoord had. (…) Tenslotte begon hij me de keel uit te hangen en vroeg ik hem plompverloren of hij mijn roman zou uitgeven of niet. Toen werd hij heel bedrijvig , mummelde iets en verklaarde dat hij niet op eigen houtje kon beslissen, dat de andere leden van de redactieraad kennis moesten nemen van mijn werk (…. Toen ik twee weken later weer verscheen, werd ik ontvangen door een mens met ogen die scheel stonden van het voortdurende gelieg. (…) Ze deelde me mee dat de uitgeverij nog materiaal genoeg had liggen voor de eerste twee jaar, waardoor de vraag of mijn roman uitgegeven kon worden automatisch ‘afviel’ zoals zij het uitdrukte.’

Boelgakov schept een onwezenlijke sfeer waarin werkelijkheid, wens, vrees en droom een onontwarbaar kluwen vormen. Met figuren als Berlioz, dr. Stravinski, Rimski, en anderen refereert Boelgakov aan de muziek. Onze Belgische componist en violist Vieuxtemps laat hij in een gala optreden.

‘De meester en Margarita’ van Michaïl Boelgakov werd grandioos vertaald door Marko Fondse en Aai Prins en verscheen bij uitgeverij Van Oorschot

 Over het doppen van bonen van Wieslaw Mysliwski

Sommige, nochtans fervente, lezers, knappen af op de prozaïsche titel van het boek. Misschien zou dat minder het geval zijn indien het de ondertitel ‘Het leven in een bonendop’ meekreeg. Maar ook dat is een schamele woordspeling.

Nochtans zou het helemaal terecht zijn, de Poolse auteur Wieslaw Mysliwski (°1932) schrijft immers tegelijk over het prozaïsche bijna-niets en over het filosofische alles.

Bij een stuwdam en een overblijfsel van een Pools oerbos woont een man wiens belangrijke bezigheid het is toezicht houden op alle vakantiehuisjes die op de plek zijn gebouwd. Twee keer per dag, soms een keertje midden in de nacht wanneer hij de slaap niet kan vatten, loopt hij ze na. Kijkt en luistert of alles in orde is, een licht dat niet werd gedoofd, een lekkende kraan, een gat in het dak, niets ontsnapt aan zijn aandacht want daarvoor is de man er. Hij kent ook alle vakantiegangers en kan er het nodige over vertellen al bemoeit hij zich totaal niet met hun zaken.

Hij is een eenzaat.

En toch, als hij eenmaal met vertellen begint is er geen houden meer aan. Laten we hem dus maar ‘de verteller’ noemen want hoewel we alles over hem te weten komen, blijft hij zonder naam.

Er komt een bezoeker langs. De verteller gaat ervan uit dat de bezoeker bonen komt kopen. Vroeger immers kwam iedereen bij zijn familie bonen kopen. Bonen doppen, waar hij toevallig op dit moment net mee bezig is, deden ze vroeger in lengten van dagen. Alle familieleden, de oudjes, oom Jan, moeder en vader en de kinderen.

Bestaat God?

Het boek is even laconiek geschreven als de titel klinkt. Gelaten, vermoeid en met trieste humor verhaalt de verteller alles over vroeger en nu. Vanaf zijn kinderjaren over de tweede wereldoorlog tot en met de greep van het communisme op het land en de absurde toestanden die dat met zich meebracht.

Grootvader rekende en dacht in oorlogen, voor die oorlog en na een eerdere, elke generatie kent haar oorlog, meende de oude man. En inderdaad, ook de verteller zag zijn deel van de oorlog.

In het naoorlogse communistische Polen ging een gesprek als volgt.

‘Bestaat Hij of bestaat Hij niet?’ ‘Wie?’ vroeg hij eindelijk. ‘God’. Hij gaf niet onmiddellijk antwoord, pas toen hij zijn sigaret had gedoofd: ‘Waarom vraag je dat aan mij? Waarom vraag je dat aan hen? Zo kom je er niet uit. Je moet het aan jezelf vragen. Het enige wat ik kan zeggen is dat waar ik was Hij niet was.’

Het communistische regime richtte het leven van iedereen in, soms met onschuldig lijkende maar altijd treiterige verordeningen. Bijvoorbeeld ook het leven van een hoedenverkoper. In elke stad die de verteller bezocht, keek hij in hoedenwinkels uit naar een bruine vilten hoed. Toen hij er eindelijk eentje in een etalage zag liggen sprak de winkelier, ‘Alleen, dit is geen winkel. En al helemaal geen hoedenwinkel. Voor de oorlog had ik een hoedenwinkel. O, als u voor de oorlog bij mij in de winkel was gekomen… (…) Uit de etalage mag ik alleen hoeden nemen als de etalage anders wordt ingericht.’ ‘En wanneer zal dat zijn?’ ‘Wie zal het zeggen, jongeman, om die anders te kunnen inrichten moet eerst de nieuwe voorraad hier zijn.'(…)

‘Een hoed behoort zich aan het hoofd vast te houden, zoals de ziel aan het lichaam’, meende de hoedenverkoper. Hij betreurde dat weinigen nog een hoed dragen en dat de teleurgang van de hoed betekent. ‘En niemand zal u nog kunnen vertellen wat vroeger een hoed was. En dat is een enorme kennis. In andere hoofddeksels wordt de mens kleiner, verstopt hij zich, verliest hij zijn onherhaalbaarheid.’

Orde

In flarden, in episoden vertelt de bonendopper in een soort spreektaal die je naar de keel grijpt, alsof je erbij staat, alsof je zelf de bezoeker bent. Voortdurend probeert hij zijn bezoeker te ontmaskeren, ‘kent hij hem ergens van?’ ‘verraadt de vaardigheid waarmee hij bonen dopt dat hij hier al eens eerder was?’

Soms lijkt het alsof de verteller enkel onophoudelijk met zichzelf praat. Gaandeweg echter wordt duidelijk dat de bezoeker iedereen is, iedereen die het lot te dragen heeft om mens te zijn.

Iedereen leeft zijn leven bij stukjes en beetjes en ook het verhaal van de bonendopper hangt van triviale gebeurtenissen aan elkaar.

Myslivski beschrijft geduldig hoe de kleine dingen, laag na laag, het grote leven maken.

‘Ik weet niet of u het met me eens bent, maar het is de orde die ons leven in lot verandert. Om maar niet te spreken van het feit dat we slechts kruimels zijn in de orde van de wereld. Daarom is voor ons, zoals het kruimels betaamt, de wereld zo onbevattelijk.’

De orde als verweermiddel tegen de onverzettelijkheid en eigenzinnigheid van het leven. Want zo schrijft Myslivski, ‘met water en vuur valt niet te spotten en met de voorzienigheid al helemaal niet.’

‘Over het doppen van bonen’ van Wieslaw Mysliwski, prachtig vertaald door Karol Lesman, is uitgegeven bij Querido.

‘Vlucht zonder einde’ van Joseph Roth

De Oostenrijker Tunda zag voldoende van Rusland tijdens en na de bolsjewistische revolutie om het land wel helemaal te begrijpen. Tunda draagt het inzicht mee in zijn eindeloze zoektocht naar het oude vertrouwde dat hem door de oorlog werd ontstolen.

Luitenant Tunda verliet het slachtveld van de eerste wereldoorlog en vluchtte naar Siberië. Toen hij met een jaar vertraging vernam dat de oorlog voorbij was, wou hij naar zijn vaderland terugkeren. Om te ondervinden dat het Habsburgse Rijk en het eigene daarvan niet meer bestond en soldaten die ervoor vochten er ook niet echt welkom meer waren. Dit vormt, net als in meerdere van Roths romans het eigenlijke thema van ‘Vlucht zonder einde’ dat in 1927 verscheen.

Het is dus slechts ’terloops’ dat Roth in zijn onnavolgbare, gevatte en tegelijk gevoelige stijl een portret van de Sovjet-Unie maakt.

‘Ik leefde met Alja, mijn Kaukasische vrouw in Bakoe, in een zekere voorlopigheid die geen einde kende. Ik had tot taak foto- en filmopnamen van het leven van Kaukasische volkeren te maken en te laten maken. Ik deed geen moeite. Maar in de Sovjetstaten bestaat een groot, wijdvertakt en vaag, met vernuft en veel raffinement bewust vaag gehouden bestuursstelsel, waarbinnen ieder afzonderlijk slechts een kleine of grote stip is, verbonden met een iets grotere stip en zonder vermoeden van zijn betekenis voor het geheel. Je ziet in het leven, in de straten, in de kantoren enkel zulke stippen, die in een geheime en belangrijke, zelfs zeer nauwe relatie tot je staan, maar je kent die relatie niet. Er zijn een paar hogere stippen die alle relaties kennen, ze zien jou in zekere zin in vogelperspectief. Maar zelf zie je niet dat ze hoger gelegen zijn. Je weet niet of je rustig in dezelfde positie zult blijven. Het is mogelijk dat je spoedig, meteen daarop wordt verplaatst – en niet van bovenaf, maar als het ware vanuit het fundament waarop je staat. Stel je een schaakbord voor waar de stukken niet op staan, maar waar ze in steken, en de hand van de speler die onder de tafel zit dirigeert ze van onderaf.

Je kunt niet alleen vrezen en hopen, je hebt zelfs plichten en functies. Je bent idealistisch, er is ruimte voor persoonlijke eerzucht. Soms kun je het succes of de mislukking van een handeling ook voorzien. Maar in vele gevallen gebeurt iets geheel tegen je verwachting in. Je hebt bijvoorbeeld een plicht verzaakt en verwacht zeer onaangename gevolgen. Maar er gebeurt helemaal niets of iets zeer aangenaams. Terwijl je niet weet of de onaangename consequenties zich niet in de vorm van aangename hebben voorgedaan. Je vertrouwt je successen noch je mislukkingen.’

‘Vlucht zonder einde’ van Joseph Roth verscheen bij L.J. Veen Klassiek en is heel mooi door Elly Schippers vertaald.