Naar verluidt zou Cicero (Romeins denker en redenaar, advocaat en politicus 106 vr. Chr. – 43 vr. Chr.) ooit hebben gezegd ‘Wie een bibliotheek en een tuin bezit, heeft alles wat nodig is in het leven’.
Een tuin en een bibliotheek hebben nogal wat gemeen. Allebei zijn ze begrensd, beiden omvatten ze een grenzeloos universum.
In een tuin, hoeveel vierkante meter die ook beslaat, zit alles vervat. Van het begin tot het einde en weer opnieuw. De hele cyclus van ontkiemen, groeien en bloeien, verwelken en sterven speelt zich voor je ogen af. De lucht is de eeuwige, altijd veranderende getuige.
Insecten, vlinders en vogels, en met een beetje geluk, egels en vleermuizen komen en gaan of vestigen zich in je tuin. Ze kondigen hun komst niet aan, nog minder melden ze wanneer ze vertrekken. Voor even of voor altijd.
In een bibliotheek woont iedereen, alle karakters en nationaliteiten delen vreedzaam dezelfde boekenplanken. Elk van hen kan alles overkomen of niets, ieder kan alles doen of laten. Ze hebben lief of vereenzamen hopeloos. Ze reizen de wereld af of blijven thuis. Hun verlangen blijft ook bij hen, hun weemoed is groot en nooit is hun verhaal helemaal ten einde.
Zo volstaan een tuin en een bibliotheek om het verlangen van hun eigenaar tot bedaren te brengen. Al het denkbare is er immers. Daarbuiten valt niets nieuws te verzinnen. De hunkering naar meer en anders kalmeert als vanzelf met het zicht op de zoekende hommel op de wiebelende bloem. De eeuwige onrust valt stil tussen de voor- en achterflap van een boek.
Een tuin en een bibliotheek hebben nogal wat gemeen. Allebei zijn ze begrensd, beiden omvatten ze een grenzeloos universum.