Omdat we nog zo zelden met een echte brief worden verwend, kan het leuk zijn om de gepubliceerde correspondentie van anderen te lezen. Zo genoot ik heel erg van twee boeken met verzamelde brieven, de ‘Brieven van van Gogh’, in hoofdzaak aan zijn broer Theo, en de correspondentie van Joseph Roth en Stefan Zweig. In beide gevallen gaat het om een lang volgehouden samenspraak op schrift tussen mannen die heel erg aan elkaar zijn gehecht.
Een brief die onder gesloten omslag via de post tot ons komt, wordt uiterst zeldzaam en blijft heel bijzonder. We zijn haast vergeten dat hij een rilling van verrassing of subtiele hartkloppingen kan veroorzaken. Zeker brengt hij iets anders mee dan een e-mail of what’s app. Want iemand heeft eigenhandig zijn gedachten aan de lijntjes op het papier toevertrouwd, wel overdacht en in het ritme van het handschrift en niet snel en slordig zoals de nieuwe technologie het mogelijk maakt.
‘Elke vriendschap met mij is verderfelijk’
In de jaren van 1927 tot 1938, de periode die de briefwisseling tussen Joseph Roth en Stefan Zweig overspant, was de nieuwe technologie beperkt tot telefoon en telegram. Stefan Zweig ergerde zich wel eens aan de slechte gewoonte van Joseph Roth om brieven per express en telegrammen te versturen teneinde zijn problemen per direct opgelost te zien. Problemen had Roth bij de vleet en zij vormen het hoofdbestanddeel van de brieven aan zijn vriend.
De brieven van Joseph Roth en Stefan Zweig zijn dan ook gebundeld onder de titel ‘Elke vriendschap met mij is verderfelijk’. Deze zinsnede is uit een van Roths brieven van de latere jaren geplukt. Wat meteen aangeeft hoe goed hij zelf besefte dat er aan zijn vriendschap niet echt veel plezier te beleven viel.
De gebundelde brieven gaan over drie dingen, de vriendschappelijke verhouding tussen de twee schrijvers met al zijn uitlopers, de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Europa en tenslotte de uiteenlopende houding die beide Joden tegenover het opkomende nationaal-socialisme en antisemitisme aannamen.
Miserie…
Joseph Roth is een Joods schrijver met een gigantische productie. Deels omdat hij het talent bezat, deels uit financiële noodzaak. Omdat hij exuberant leefde, diende hij vaak met uitgevers contracten af te sluiten zodat hij tegen de deadline aan moest schrijven.
Roth noemde zichzelf ‘een kleine Jood’, geboren in Galicië, de meest oostelijke grens van het oude Habsburgse rijk. Hij slorpte de rijkdom van de meertaligheid in de gemeenschap op. Roth kon filosofie en literatuur studeren aan de universiteit van Lemberg en later in Wenen, evenwel zonder de studie af te maken omdat hij zich aanmeldde voor militaire dienst tijdens de eerste wereldoorlog. Later werd hij journalist en schrijver en was voortdurend op reis.
Talrijke journalistieke opdrachten en het succes van zijn boeken leverden hem een stevig inkomen op. Maar Roth maakte het zichzelf niet eenvoudig. Een vaste woonplaats zag hij niet zitten, hij leefde in hotels. En wat eten en vooral drinken betreft, weigerde hij het sober aan te doen. Dus kwam hij nooit toe met zijn geld. Zijn vrouw, Friederike Reichler, werd onder meer door het veeleisende leven mentaal ziek en moest in een instelling worden ondergebracht. Roth beklaagde er zich over dat het hem handen vol geld kostte terwijl hij ook wel een schuldgevoel koesterde omtrent zijn eigen aandeel in haar verwarde psychische toestand. Later had hij relaties met Manga Bell en Irmgard Keun. Van Bell onderhield hij ook de kinderen wat hem zowel psychisch als financieel boven het hoofd groeide.
‘Ik zal er toch aan creperen, aan dat rotzooien met hoofd, hand, aalmoes, voorschot, met gewetenloos garanderen van wissels die mijn hersenen waarschijnlijk niet kunnen inlossen’, schreef de rondtrekkende Roth in 1937 vanuit Oostende aan Zweig.
… en luxe
Stefan Zweig kwam uit een welgestelde Weense Joodse familie. Niemand kan beter duiden wat dat precies betekent dan hij het deed in zijn laatste boek ‘De wereld van gisteren, Herinneringen van een Europeaan’.
Samengevat komt het hier op neer dat Joden allemaal uit een Joods getto stammen en de ene zich er honderd jaar eerder kon uit wegwerken dan de andere. Dat streven geeft Joden de reputatie slechts op geld en zaken doen uit te zijn. Maar in wezen is het slechts een ’tussenstadium’ zoals Zweig het noemde en wensen alle Joden naar een geestelijke ideaal, een hogere culturele klasse door te groeien waarin ze de kille pecuniaire bezigheden achter zich kunnen laten.
Het hoeft dus niet te verwonderen dat Zweig als derde generatie van een familie ondernemers na literatuurstudie voor een bestaan als schrijver koos. Hij kende daarin een groot succes en was bovendien dankzij zijn achtergrond financieel ‘à l’aise’.
Beide schrijvers groeiden op in het Habsburgse rijk en voor beiden was dat betekenisvol. Voor Zweig als bron van individuele en maatschappelijke ‘duurzame’ zekerheid. Voor Roth als politiek ideaal, hij beschreef de teloorgang van de Dubbelmonarchie dan ook met veel melancholie in ‘Radezkymars’.
Bestialiteit
Zowel Zweig als Roth voelden zich Jood. Ze waren aan enkele karakteristieken gehecht maar zonder enige binding met de orthodoxe religie. Beiden waren ze humanistisch ingesteld en gericht op een Europese cultuur met liberale denkbeelden en wensten zich in die zin te assimileren.
Roth bleek al vroeg sensibel te zijn voor de maatschappelijke veranderingen en de gevaren die het opkomende nationaal-socialisme teweeg brachten. Hij week uit naar Parijs en van daaruit ging hij in artikelen voor onder meer de Frankfurter Zeitung tekeer tegen de bestialiteit van de Bruinhemden.
Als tegengif en om de annexatie van Oostenrijk bij Duitsland te voorkomen, zag hij wel iets in de ‘royalisten’ die de terugkeer van de Habsburgers in Oostenrijk nastreefden. Het is pas toen de fascisten na de verkiezingen van 1933 aan de macht kwamen en Hitler Rijkskanselier werd dat Zweig zich realiseerde dat ook zijn gemakkelijke leventje op de helling stond. De boeken van beide schrijvers werden dan niet langer in Duitsland gepubliceerd. Roth die het geld hard nodig had, zocht verwoed naar andere uitgevers. Van dan af ging de klaagzang van Roth om geld crescendo en ook het verwijt dat Zweig zolang het spel had willen meespelen en het beste bleef verhopen. ‘Ik ben kwaad maar het schaadt onze vriendschap niet’, schreef Roth aan Zweig.
Zweig van zijn kant bleef Roth naar waarde schatten. Vanuit Londen schreef hij: ‘Roth, u moet zich sterk houden, we hebben u nodig. Er zijn zo weinig echte mensen, zo weinig echte boeken op deze overvolle wereld.’
De tragiek van versleten schoenen
Het literaire werk van Roth en Zweig is van uiteenlopende kwaliteit. Roth is beslist superieur aan Zweig. Roth gaf vaak vleiende commentaar op Zweigs werk maar dat werd rijkelijk gecompenseerd met scherpe opmerkingen over zijn stijl. Zozeer dat je je kunt afvragen of Zweig zijn vriend Roth niet gewoon zou laten vallen.
Maar dat is niet wat gebeurde. Zweig bleef de brieven van Roth trouw beantwoorden, al liet hij er wel eens tijd overheen gaan. Ook hield hij steeds wat geld achter de hand om de ergste nood van Roth te lenigen. Hoewel Zweig hem voortdurend de les las over zijn alcoholmisbruik en een ontwenningskuur voor Roth als enige oplossing zag.
Mooi om lezen zijn ook de brieven die schrijfster Friderike von Winternitz, Zweigs vrouw, aan Roth schrijft. Ze getuigen van een diepe vriendschap en bezorgdheid vanwege een intelligente en gevoelige vrouw.
Joseph Roth was in de jaren dertig van vorige eeuw, hoe kan het anders, verbitterd en bijzonder somber over de toekomst van de mensheid. Zweig was de enige die hij aan het eind van zijn leven nog als echte vriend beschouwde. Inmiddels had Roth zich letterlijk de vernieling in gedronken en maakte hij het uitbreken van de tweede wereldoorlog niet meer mee.
Literair agente Antonina Vallerin-Luchaire schreef na Roth’s dood aan Stefan Zweig. ‘Wat mij het meest pijn doet bij deze dood en dit leven is de diepe tragiek ervan – een kleine, toegedekte tragiek, de knauw die uit zijn vroege jeugd stamt. Hij is als Poolse Jood ter wereld gekomen en wilde een Oostenrijkse adellijke officier zijn. Waarom is hij zijn hele leven lang de ontberingen van zijn kindertijd niet te boven gekomen? Danken jij en ik ons evenwichtige karakter niet aan het feit dat we nooit in versleten schoenen en herstelde kleren van anderen hebben moeten rondlopen?’
Decor vol melancholie
Als je de brievenbundel in handen krijgt, kun je je nauwelijks voorstellen dat je die als een boek gaat lezen, de ene brief na de andere. En toch gaat dat vanzelf, gefascineerd als je bent door de ‘bevoorrechte’ blik die beide schrijvers op dit stuk geschiedenis hadden. De brieven tussen de twee schrijvers worden des te interessanter als ze gelezen worden tegen de achtergrond van hun literaire werk.
Voor Zweig geldt dat eigenlijk enkel ‘De wereld van gisteren, Herinneringen van een Europeaan’ als (non fictie) verhaal overeind blijft. Maar hoe! Zweig maakte uit wanhoop over de toestand in Europa in 1942 een einde aan zijn leven. Eerst nam hij de moeite om nauwgezet te beschrijven hoe het Habsburgse rijk aan zijn eind kwam en hoe de situatie na de eerste wereldoorlog evolueerde naar het debacle van het nationaal-socialisme. ‘Want als wij opgejaagden en verdrevenen in deze tijd, die vijandig staat tegenover elke kunst en elke vorm van verzamelen, nog een nieuwe kunst moeten leren, dan is het die van het afscheid nemen van alles wat ooit onze trots en onze liefde had.’
Een passage, bij voorbeeld, uit ‘Radezkymars’ zegt alles over Roths talent om een tijdsgeest en zijn bewoners in woorden te vatten: ‘Zijn ogen vulden zich met een kunstmatige goedheid, met de ware eigenschap van keizerlijke ogen: ze leken eenieder aan te kijken die de keizer aankeek, en ze groetten eenieder die hem groette. Maar in werkelijkheid zweefden en vlogen de gezichten langs hem heen, ze keken recht vooruit naar de dunne streep die de grens vormt tussen leven en dood, naar de rand van de horizon die de ogen van grijsaards altijd zien, ook al wordt hij bedekt door huizen, bossen of bergen. De mensen dachten dat Franz Joseph minder wist dan zij omdat hij zoveel ouder was dan zij. Maar hij wist meer dan menigeen. Hij zag de zon in zijn rijk ondergaan, maar hij zei niets.’
Joseph Roth en Stefan Zweig
‘Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927 – 1938’ is verschenen bij Privé-domein als nr. 300.
De mooie uitgave met een paar foto’s telt 419 blz. – ISBN 9789029517232
De brieven werden vertaald door Els Snick en kregen een nawoord mee van de Oostenrijkse historicus, literatuurwetenschapper en Joseph Roth kenner Heinz Lunzer.
[whohit]Brieven 1[/whohit]