Altijd zijn Meir Shalevs verhalen in de Israëlische grond geworteld. En bovendien met de levens daar verstrengeld. In ‘Aantekeningen van een wildtuinier’ is het eerste zeker waar en zijn mensen vooral belagers van de tuin. Shalev heeft het immers over zijn bijna intieme verhouding met het stukje land dat bij zijn huis hoort waarin hij en de natuur een hoogst persoonlijk verbond sluiten. Daarom ziet zijn tuin er waarschijnlijk uit als geen enkele andere tuin.
De meeste mensen wensen lang te leven en wel in jaren geteld. Nochtans is het minstens zo zinvol om intensiteit aan het leven toe te voegen. En wel door te kijken, te luisteren, te voelen en te ruiken.
Hoewel Meir Shalev de wereld afreisde, weet hij dat zijn eigen tuin een uitgelezen plek is om geur, kleur en klank in zijn leven te brengen.
‘Elke tuin oefent invloed uit op de ziel’, schrijft Shalev. Maar des te meer als je er intens mee omgaat. Shalevs tuin heeft dan ook niets te maken met een keurig afgezoomd gazon. Bij hem zijn enkel plaatselijke planten welkom. ‘Bij mij zouden niet langer voorname vreemdelingen uit Wimledon en Zuid-Afrika groeien.’
Met gepaste trots en evenveel liefde schrijft hij dan ook over zijn zeeajuinen, klaprozen, cyclamens, lupines en ranonkels. Maar ook over de oosterse winde, kruiskruid, streepzaad en nog veel meer. Hij heeft onder de cultuur- en wilde planten zo zijn lievelingen en kent ook hun voorliefdes waarnaar hij handelt. Met zorg verzamelt hij hun zaad en strooit het op plekken waar ze best gedijen.
Hij vrijwaart hen van hun aartsvijanden, vooral aan het eind van de winter en het begin van de lente, als in Israël alles tot bloei komt, kruipt hij op handen en knieën door zijn tuin. In een speciaal daarvoor bestemde tuinbroek en met zijn neus bij de grond gaat hij de strijd met onkruid aan. ‘En soms, als ik op blote voeten stil blijf staan en niet verder loop (…) herinnert de aarde me eraan dat ik uit haar voortkom en van haar ben.’
Genegenheid voor een kruiwagen
Het tuingereedschap neemt een aparte plaats in het hart van de schrijver in. ‘Ik zal het belang van de kruiwagen in mijn leven en de genegenheid die ik voor hem koester niet bagatelliseren. (…) Telkens als ik mijn kruiwagen gebruik, vraag ik me af hoe ik ooit zonder heb geleefd en verbaas me over de genialiteit die besloten ligt in zijn zo eenvoudige bouw. De jaren hebben hem niet wezenlijk veranderd, alleen bijgeschaafd en verbeterd, en net als een oud werkmansbusje heeft hij een karakter, een balans en een rijpheid die me niet alleen nut maar ook plezier verschaffen.’
De boomsoorten in Shalevs tuin luisteren naar voor ons exotische namen als Tabor-eik, Palestijnse pistache boom of Judasboom. Sommigen zijn nazaten van de vegetatie die de bodem in de Levant bedekte voor er mensen waren. Misschien een speciale reden om ze te koesteren zoals Shalev doet. Ook al laat hij zich niet rechtstreeks over de politieke situatie in de regio uit, hij schrijft wel dat hij wars van conflict en geweld is. Zonder evenwel een pacifist te zijn.
Natuurlijk is Shalev nooit helemaal alleen in zijn tuin. Hij heeft er het gezelschap van talloze vogels, insecten, vlinders, amfibieën en kleine zoogdiertjes. Van vele moet hij de teloorgang betreuren. Anderen, zoals de blindmuizen, bestrijdt hij op alle denkbare manieren omdat ze zijn bloemknollen aanvreten. Enkel voor vergassing deinst hij terug. Hoewel de diertjes het er levend afbrengen en slechts voor de stank op de loop gaan, vindt Shalev dat ‘er dingen zijn die Joden niet moeten doen.’
Egels en een zeldzame schildpad zorgen dan weer voor een geluksmoment.
Wildtuinieren in Shalevs stijl is een levenshouding, een manier van zijn.
Het houdt hem af van zijn eigenlijke werk, romans en columns schrijven. Sommige kennissen verwijten hem te procrastrineren via zijn tuin.
‘Ik geniet van het eenvoudige, langdurige en eentonige handwerk van het verzamelen, dorsen, opslaan en zaaien. Het vult het hoofd met gedachten en plannen, de vingers met geheugen en kennis en het hart met hoop en vertrouwen.’
Ze begrijpen evenmin zijn enthousiasme voor een stuk grond dat een groot deel van het jaar gewoon dor is en zien het potentieel van zaaddozen niet.
De schrijver doet dat wel en is zijn tuin dankbaar voor wat hij van hem leerde. ‘Geduld is niet iets wat ikzelf heb meegebracht naar de tuin, maar iets wat ik van de tuin heb gekregen.’
Beter mens
Niet enkel in zijn tuin komt Shalev zijn bloemen, planten en bomen tegen. Hij weet ze even goed terug terug te vinden in de Joodse en wereldliteratuur, in bijbel- en antieke teksten, tot in een libretto toe. Ook daarover schrijft hij in zijn boek. Zo bijvoorbeeld citeert hij een gedicht van Rachel Bloevsjtejn over een boom en een pad. ‘De dichteres benadrukt dat ze met haar voeten het pad heeft gebaand en het niet met militaire middelen heeft veroverd. Dit pad van haar en de boom die ze met haar handen heeft geplant, zijn allebei een mooi geschenk van een mens aan zijn land. En ze geven uitdrukking aan een heel andere relatie ermee en een heel ander soort eigenaarschap.’
Heel graag zou hij willen dat ook andere mensen de bloemen, planten en bomen de betekenis toekennen die hij ze verleent. En dat kan al heel jong worden aangeleerd. Hij beschrijft met plezier dat het tot vaste jaarprogramma van een kleuterjuf hoort om met haar klasje langs zijn tuin te lopen om de zeeajuinen in bloei te bewonderen en er alles over te leren.
‘Waarom is het voor jongetjes en meisjes van vier en vijf belangrijk om dit alles te weten? Eerlijk gezegd is het niet belangrijk. Ook zonder die kennis kunnen ze opgroeien tot gezagsgetrouwe burgers en goede vaklieden. Misschien vinden ze zelfs een nieuwe app uit en redden ze er de mensheid mee. Maar een kind dat zulke dingen op zijn vierde leert, zal op zijn zesde misschien een beter mens zijn, en die kans mag niet worden geringgeschat.’
‘Mijn wilde tuin’ is met liefde geschreven. Het boek kan alleen met liefde worden gelezen en herlezen. Misschien telkens uw tuin u roept omdat hij uw tussenkomst nodig heeft. Een stukje uit de aantekeningen van wildtuinier Shalev vooraf zal u enkel meer zin doen krijgen om naar buiten te gaan om er de natuur een handje te helpen.