In een verafgelegen zomer las ik het boek Demian van de Duits-Zwitserse schrijver Herman Hesse. Grotendeels vergat ik hoe het verhaal precies in elkaar zat maar een aantal zinnen eruit hebben wel al die tijd met me mee gereisd.
[ad#ad1]
‘Als je iemand haat, haat je in hem wat ook een deel van jezelf is. Iets wat niet in jezelf is terug te vinden, laat je onberoerd.’
Toen ik het boek deze zomer herlas, vond ik die zinnen eigenlijk weer de belangrijkste van het hele boek.
‘Demian’ gaat over de worsteling van een jonge man met zichzelf. Maar de omgeving en de anderen hebben er alles mee te maken. Zij bepalen mee of de jonge man, of vrouw natuurlijk, wordt wie hij of zij zou kunnen zijn.
Het boek Demian gaat eigenlijk over en wordt verteld door Emil Sinclair. En op zijn beurt is dat een schuilnaam voor Herman Hesse, de echte schrijver van het verhaal. Max Demian is de jonge man die Emil Sinclair de hand reikt op het moment dat hij dreigt in onverkwikkelijke zaakjes te verzinken, nog goed en wel voor de eigenlijke strijd met zichzelf is begonnen.
Emil Sinclair is een kind van burgerlijke ouders die hem lieten opgroeien in een lichte wereld van orde en netheid. Als men zich maar aan de regels hield, kwam alles goed. ‘In die wereld bestonden rechte lijnen en wegen die naar de toekomst leidden’, schrijft Hesse.
Maar een andere wereld begon al midden in dat huis, die was volkomen anders, rook anders, sprak anders, beloofde en eiste anders. Hij werd naar binnen gebracht door bedienden en werklieden, door spookgeschiedenissen en roddelpraatjes en hij lokte en wenkte Emiel even hard als dat hij aan zijn ouderlijk nest was gehecht.
Opscheppen
Op een dag schepte Emil stoer op tegen de straatjongen Franz Kromer. Om bij het groepje canaille te horen, maakte hij Kromer wijs dat hij appels had gestolen uit de tuin van de buurman. Van dan af was Emil in Franz’ macht. Hij had gezworen dat zijn verhaal waar was en Franz chanteerde hem. Eerst vroeg hij geld en later wou hij dat Emil zijn zus bij hem bracht, zo niet zou Franz alles aan Emils vader vertellen.
De gang van het ouderlijke huis was niet langer de warme huls die Emil bij zijn thuiskomst omsloot, hij leefde in leugen en angst. Franz Kromer hoefde maar te fluiten en hij moest opdraven. ‘Geen plek, geen spel, geen bezigheid, geen gedachte waar dit fluitje niet doordrong.’
Daar begint de gelijkenis van dit verhaal, dat zich voor de eerste wereldoorlog afspeelt en in 1919 werd gepubliceerd, met de verhalen over pesten van vandaag. Lang voor het ontstaan van sms en social media, bleek het zo te zijn dat pestgedrag en chantage het slachtoffer achtervolgden tot het leven zijn kleur helemaal verloor.
Met Emil Sinclair kwam het toch nog goed. Maar niet uit eigen kracht. ‘Ik geloof nu met absolute zekerheid dat ik voor mijn hele leven verziekt en bedorven zou zijn als hij mij niet uit de klauwen van Kromer zou hebben bevrijd.’
Max Demian had inderdaad met zijn superieure geestkracht van Franz Kromer verkregen dat hij de kleine jongen verder met rust liet. Zonder dat er een klap was gevallen, kwam er een eind aan de straatterreur.
Demian was dan ook een wereldwijze jongen, de bepalende ander voor Sinclair.
Demian blijft Sinclair van op een afstand volgen en inspireren in zijn zoektocht naar wat hij zelf in zich draagt. Want niemand kan zich blijven verschuilen onder de pannen van het ouderlijk huis en iedereen moet de wereld in. Zo moest Emil de lichte, rechtlijnige wereld van zijn thuis verlaten en daarbij afzien van eenduidige opvattingen. Demian leerde hem dat iedereen goed en kwaad in zich draagt en dat het beter is om die dubbelzinnigheid te accepteren dan te negeren en dat een mens in elk geval zijn eigen weg moet zoeken.
Het wordt een moeilijk pad voor Emil. Langzaam, heel langzaam komt hij op het spoor van zijn eigen missie die meteen zijn eigen eenzaamheid met zich meebrengt.
Inspireren
Maar wat zegt het boek over de tijd waarin wij leven? Net als toen, in het begin van de twintigste eeuw, groeit de dualiteit tussen mensen. Werk, een mooi salaris, een stabiele relatie, een warm huis… of niet. Het maakt heel wat verschil voor wie kinderen moet groot brengen. En Emil en Franz, die lopen elkaar vandaag ook tegen het lijf, soms gaan ze naar dezelfde school.
En ook nu wordt er gepest, af en toe komt er zelfs geweld aan te pas. Pesten is een issue, scholen hebben het op de agenda, media berichten erover, ouders zitten er mee en kinderen staan vaak alleen. Want zoals Hesse het zo mooi beschrijft, pesten vormt geen zwart wit verhaal en roept ook bij het slachtoffer dubbele gevoelens op die moeilijk uit te leggen vallen.
Volwassenen treiteren en intimideren elkaar even goed, in het verkeer of op het werk, thuis of elders. Daarbij ‘ergeren we ons aan dat in de ander dat ons aan onszelf herinnert’, zoals Hesse schreef.
De spanning groeit terwijl een soort van politieke correctheid ons ervan weerhoudt om over de oorzaak na te denken.
Zit onze levensstijl er misschien voor iets tussen? Zijn we te weinig met onze ‘eigen weg’ begaan met alle frustraties van dien? Niemand kan ontkennen dat we op een overspannen manier samenleven, veeleisend voor onszelf en anderen, interessant maar fragmentarisch met weinig kans voor ons en onze kinderen om de puzzelstukjes samen te leggen en heel of geheeld te worden.
Misschien is dat wel mee oorzaak van de korzeligheid en driftigheid waarmee mensen, groot en klein, tegen over elkaar staan. Het is ook niet makkelijk om in de plaats daarvan de bepalende en inspirerende andere te zijn, maar laten we het toch proberen.
In 2012 was het vijftig jaar geleden dat Herman Hesse overleed.
[ad#ad3]